Nader beschouwd: duurzame gemeenschappelijke huishouding

Na het overlijden van de huurder zet een medehuurder de huur voort. Ook een persoon die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad kan aanspraak maken op voortzetting van de huur. Het begrip ‘duurzame gemeenschappelijke huishouding’ is niet scherp omlijnd. De ‘duurzaamheid’ van de gemeenschappelijke huishouding wordt bepaald door objectieve factoren, zoals bijvoorbeeld de duur van de gemeenschappelijke huishouding en subjectieve factoren, zoals de bedoeling van de betrokkenen voor de toekomst.

Onlangs moest de Hoge Raad zich buigen over de vraag of een zoon die - vanaf het moment dat hij meerderjarig werd - 38 jaar lang bij zijn moeder had ingewoond aanspraak kon maken op voortzetting van de huurovereenkomst. Zijn moeder was onlangs overleden en hij wilde graag in de woning blijven wonen. Om de duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding aan te tonen had de zoon aangevoerd dat hij al die tijd samen met zijn moeder de woonkamer gebruikte, zij daar samen televisie keken, zij samen de maaltijden gebruikten en zij elkaar verzorgden: vroeger zorgde de moeder voor de zoon en toen dat niet meer ging heeft de zoon voor zijn moeder gezorgd. De verhuurder stelde onder andere, dat geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding omdat de zoon niet meebetaalde aan de huur of op andere wijze financieel bijdroeg aan het huishouden.

De Hoge Raad is het met de verhuurder eens, dat in dit geval geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het gegeven dat de zoon geen financiële bijdrage leverde aan het huishouden is daarvoor een belangrijk objectief aanknopingspunt.

De deur stond al op een kier voor een kind dat aanspraak wilde maken op voorzetting van de huurovereenkomst. De Hoge Raad heeft in namelijk 1983 al bepaald, dat in normale gevallen tussen ouder en kind sprake is van een aflopende samenlevingssituatie en dat alleen onder bijzondere omstandigheden geconcludeerd kan worden dat sprake is van een blijvende samenwoning met gemeenschappelijke huishouding. De ratio hiervan is, kort gezegd, de verwachting dat kinderen normaliter zullen 'uitvliegen’ uit het ouderlijk nest. Met dit recente arrest lijkt deze deur nog wat verder te zijn gesloten.

Hoge Raad, 17 januari 2014

Christian Schellekens

Pagina printen:Printen
Relevante nieuwsberichten