Planschade: een normaal maatschappelijk risico?

De eigenaar van een onroerende zaak die schade lijdt als gevolg van een planologische ontwikkeling, zoals de wijziging van een bestemmingsplan, heeft aanspraak op vergoeding van zijn schade. Het moet dan gaan om (plan)schade die redelijkerwijs niet voor zijn rekening behoort te blijven, aldus artikel 6.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Geen aanspraak op vergoeding van planschade bestaat, in geval die schade behoort ‘tot het normaal maatschappelijk risico’. In dat geval blijft alle schade voor diens rekening. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager een gedeelte van 2% van de waarde van de onroerende zaak, onmiddellijk voorafgaande aan het schadeveroorzakende feit.

Totstandkoming regeling

De huidige regeling omtrent de vergoeding van planschade dateert van 1 juli 2008. In de wetsgeschiedenis is uitvoerig ingegaan op de nieuwe regeling en op de voorgaande regeling. Vóór 1 juli 2008 gold namelijk een andere regeling, die aanzienlijk ruimer was. De keuze voor deze nieuwe regeling motiveerde de wetgever als volgt:

Lid zijn van de samenleving en het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer draagt in zich dat men de lusten en lasten daarvan aanvaardt’ en ‘Er kan in de ogen van de regering alleen sprake zijn van compensatie van dat nadeel voor zover dat nadeel redelijkerwijs niet meer door het individu kan worden gedragen’ alsook ‘Alleen die schade wordt vergoed welke uitkomt boven de financiële nadelen die behoren tot het maatschappelijke risico, dat elke burger behoort te dragen’.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel bleef 5% van de waardedaling van de onroerende zaak voor rekening van de eigenaar; uiteindelijk is dit teruggebracht tot 2%.

Praktijk tot voor kort

Alhoewel de nieuwe regeling geldt vanaf 1 juli 2008 werd aan het begrip ‘normaal maatschappelijk risico’ in planschaderapporten niet of nauwelijks invulling gegeven. Praktisch gezien kwam het erop neer, dat in planschade-aanvragen een planschaderapport werd opgemaakt, waarbij de rapporteur overwoog dat van ‘normaal maatschappelijk risico’ niet kon worden gesproken. Vervolgens werd dan een planschadeberekening gemaakt, waarop het forfait van 2% in mindering werd gebracht. Vrijwel altijd werd de aldus berekende schade middels een besluit aan de aanvrager toegekend.

Invulling ‘normaal maatschappelijk risico’

Een bezwaar van een derde-belanghebbende[1] heeft geleid tot nieuwe jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State[2], welke uitspraak inmiddels enkele keren is bevestigd. In casu ging het om de bouw van een woonhuis met garage, net ten westen van een bestaand pand, op welk perceel voorheen alleen lage bebouwing was toegestaan (garages, bergingen, e.d.). De bouw van de woning zorgde voor planschade in de vorm van verlies van uitzicht, lichtinval en bezonning alsmede inbreuk op de privacy voor de eigenaar van het bestaande pand. Volgens de Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ) bedroeg de waardedaling € 6.000,--, welk bedrag aan de aanvrager bij besluit van B&W werd toegekend. De derde-belanghebbende voerde in bezwaar, beroep en hoger beroep aan, dat de planologische ontwikkeling ‘tot het normaal maatschappelijke risico’ behoorde en derhalve de planschade niet voor vergoeding in aanmerking kwam. In het toekenningsbesluit had het College van B&W zich daarover niet uitgelaten.

De Afdeling oordeelt dat de gemeente daarover een beslissing had moeten nemen. Vervolgens geeft de Afdeling in het belang van de rechtsontwikkeling haar visie op de vraag of een planologische ontwikkeling, als ‘een normaal maatschappelijk risico’ kan worden gezien. In elk geval dient die vraag beantwoord te worden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Gekeken dient te worden naar ‘of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. Omstandigheden die in acht moeten worden genomen zijn verder de aard van de maatregel en de aard van het omvang van het daardoor veroorzaakte nadeel’.

In dit geval oordeelde de Afdeling dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. Zij kwam tot dit oordeel nu de ontwikkeling aansloot op de plaatselijke situatie, er in de directe omgeving uitsluitend sprake was van percelen met een woonbestemming, het bouwplan goed paste in het karakter van de buurt en ook naar aard en omvang aansloot op de bestaande omgeving. Het verzoek om planschade werd alsnog afgewezen.

Toekomstige aanvragen

Voornoemde uitspraak brengt in elk geval met zich dat gemeenten (en planschade adviseurs) zich vanaf nu steeds moeten afvragen of in het specifieke geval geen sprake is van ‘normaal maatschappelijk risico’. In de lijn van de Afdelingsjurisprudentie is ondergetekende van mening, dat in veel meer gevallen geoordeeld zou moeten worden, dat sprake is van ‘normaal maatschappelijk risico’. In het bijzonder dient dan te worden gedacht aan de invulling van inbreidingslocaties. Het afgelopen decennium is een duidelijke tendens zichtbaar van ‘uitbreiding’ naar ‘inbreiding’. Natuur wordt steeds schaarser, als uitvloeisel waarvan door provincies rondom gemeenten ‘rode contouren’ zijn getrokken. Gemeenten mogen daarbuiten niet meer uitbreiden; inbreiden is het motto. In geval een ‘inbreidingslocatie’ wordt ingevuld, kan dan ook gesteld worden dat dat ‘in de lijn der verwachtingen lag’. Dat dient naar mijn mening dan ook gevolgen te hebben voor de toekenning van een planschadevergoeding. Daarnaast is er de maatschappelijke tendens dat er enerzijds behoefte bestaat aan meer m2’s leefoppervlakte per persoon en anderzijds steeds meer mensen ‘alleenstaand’ blijven. Er is derhalve behoefte aan meer woningen en aan meer m2’s woonoppervlak – een normale maatschappelijke ontwikkeling – terwijl de beschikbare ruimte beperkt is. Dat brengt noodzakelijkerwijs met zich dat (vrijkomende) locaties beter dienen te worden benut. Voor zover passend in het karakter van de buurt zou ook die ontwikkeling als een ‘normaal maatschappelijke ontwikkeling’ moeten worden aangemerkt, met als gevolg dat geen aanspraak bestaat op een vergoeding van planschade. Zo’n ontwikkeling zal ook de ontwikkeling van bouwplannen ten goede komen.

Jos van den Mosselaar

Dit artikel is tevens geplaatst op CorporatieNL. De specialisten van VBTM schrijven regelmatig artikelen voor deze website.



[1] Degene op wiens verzoek de woning werd gebouwd en ten aanzien waarvan de gemeente had bedongen dat diegene de planschade zou moeten vergoeden.

[2] ABRvS 29 februari 2012 LJN BV7254

Pagina printen:Printen
Relevante nieuwsberichten