Al eerder schreef ik over de harde lijn die veel burgemeesters hanteren bij woningsluitingen. In het beleid van vrijwel alle burgemeesters wordt aansluiting gezocht bij de hoeveelheid soft- en harddrugs die in de Aanwijzing Opiumwet als een handelshoeveelheid wordt betiteld. En voor harddrugs is dat al bij meer dan 0,5 gram. Als er sprake is van een grotere hoeveelheid, dan worden deze drugs geacht bestemd te zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.
0,5 gram = 0,5 gram
Onlangs had de rechtbank Zeeland-West-Brabant een afwijkende uitspraak gedaan. De bestuursrechter overwoog:
“Ingeval van hoeveelheden aangetroffen drugs van niet meer dan een beperkt aantal voor de belanghebbende gebruiker gebruikelijke doses – waarbij de rechtbank thans bewust in het midden laat welke hoeveelheden dit zijn omdat dit van geval tot geval kan verschillen – ligt het op de weg van de burgemeester om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie ondersteunen dat de aangetroffen drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Pas dan is er sprake van een bevoegdheid voor de burgemeester tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.”
De bestuursrechter was dus van oordeel dat bij kleine(re) hoeveelheden drugs de burgemeester aannemelijk moest maken dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Pas dan zou een woning gesloten mogen worden. In sommige gevallen een moeilijke opgave. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een streep gezet door bovengenoemde uitspraak. Het uitgangspunt blijft dat bij een hoeveelheid van méér dan 0,5 gram harddrugs (en meer dan 5 gram softdrugs) sprake is van een handelshoeveelheid die een sluiting rechtvaardigt. Pas als de betrokkene (de huurder) er in slaagt om het tegendeel aannemelijk te maken, mag de burgemeester niet overgaan tot sluiting van de woning.
ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738
Bij vragen naar aanleiding van dit artikel kunt u contact opnemen met Christian Schellekens.