De dochtermaatschappij in de Herzieningswet

De Herzieningswet is in aantocht.* Als deze wet in werking treedt, zal een toegelaten instelling (t.i.) moeten kiezen tussen een juridische of een administratieve scheiding. Bij de juridische scheiding draagt de t.i. haar niet-DAEB-activiteiten en niet-DAEB-bezit over aan een of meer woningvennootschappen. Bij een administratieve scheiding moet de t.i. een administratieve scheiding aanbrengen tussen haar DAEB- en niet-DAEB- activiteiten. Ingeval van een administratieve scheiding moet de t.i. haar dochtermaatschappijen en andere ‘verbindingen” onderbrengen in de niet-DAEB-tak. Wat is precies de positie van die dochtermaatschappij van de administratief gescheiden t.i.?

Werkgebied van de dochtermaatschappij
De positie van de dochtermaatschappij van de administratief gescheiden t.i. is op een paar punten beter dan die van de t.i. zelf. Om te beginnen heeft de dochtermaatschappij een ruimer werkgebied dan de t.i. zelf. De Herzieningswet bepaalt weliswaar dat de dochtermaatschappij van de t.i. werkzaam moet zijn op het gebied van de volkshuisvesting, maar dat gebied is groter voor de dochtermaatschappij dan voor de corporatie. Zo mag de dochtermaatschappij niet-DAEB-activiteiten verrichten – zoals het realiseren van koopwoningen of het verrichten van VvE-beheer voor derden – in gebieden waar de t.i. geen bezit heeft. Zou de t.i. zelf dergelijke niet-DAEB-activiteiten willen verrichten, dan mag de t.i. dat alleen in gebieden waar de t.i. zelf al bezit heeft.

De dochter valt ook niet onder de strikte voorwaarden die voor de t.i. gelden als ze niet-DAEB-activiteiten wil verrichten. De t.i. mag pas niet-DAEB-activiteiten verrichten als – heel kort gezegd - de gemeente dat noodzakelijk acht en heeft getoetst of er marktpartijen zijn die deze activiteiten zouden willen verrichten, de financiële haalbaarheid door het WSW is beoordeeld, en de minister daarvoor toestemming geeft. Aan al deze voorwaarden hoeft de dochtermaatschappij van de t.i. niet te voldoen. De dochtermaatschappij hoeft dus bijvoorbeeld niet de toestemming van de minister te hebben om niet-DAEB-activiteiten te verrichten.

De dochtermaatschappij van de administratief gescheiden t.i. heeft dezelfde mogelijkheden als de woningvennootschap van de juridisch gescheiden corporatie. De juridische scheiding biedt dus wat dat betreft geen ruimere mogelijkheden dan een administratieve scheiding.

Beperkingen voor de dochtermaatschappij
Dat betekent niet dat de dochtermaatschappij als een ‘echte’ marktpartij kan opereren. Het werkgebied van de dochtermaatschappij is immers beperkt tot het gebied van de volkshuisvesting (en dat moet ook in de statuten van de dochter worden verankerd). Bovendien bepaalt de Herzieningswet dat de dochtermaatschappij onder direct toezicht van de minister valt. Zo krijgt de minister de bevoegdheid om, indien hij dat in het belang van de volkshuisvesting acht, direct een aanwijzing te geven aan de dochtermaatschappij om bepaalde rechtshandelingen achterwege te laten.
Bovendien wordt de financiële band tussen de t.i. (als moedermaatschappij) en de dochtermaatschappij aan veel beperkingen onderworpen: de t.i. mag in principe geen leningen verstrekken aan de dochter of zich voor de dochter garant stellen. Verder bepaalt de Herzieningswet dat een t.i. voor de oprichting van een dochtermaatschappij goedkeuring van de minister nodig heeft.

Aan dochters die al bestaan op het moment van inwerkingtreding van de Herzieningswet mag de t.i. geen ander vermogen verstrekken dan hetgeen de corporatie al aan die dochter heeft verstrekt. De Herzieningswet bevat echter geen bepalingen die de omvang van bestaande financiering door de t.i. van bestaande dochters beperken. Wel bepaalt de Herzieningswet dat bestaande garanties van de t.i. voor dochters na inwerkingtreding van de Herzieningswet alleen betrekking mogen op activiteiten waarmee op dat moment een “aanvang” is gemaakt of beoogd.

Veel corporaties hebben op dit moment al één of meer dochtermaatschappijen. Met het oog op de keuze tussen een administratieve of juridische scheiding bieden deze dochters kansen om daarin niet-DAEB-activiteiten te (blijven) verrichten. Ook bestaande dochters die een ‘slapend’ bestaan leiden omdat daarin nu geen activiteiten ontplooid worden, kunnen dan weer interessant worden.

mr. Hans van Doesburg
Fiscaal jurist te Woerden


* Dit artikel is geschreven vóór de behandeling van de Novelle van de Herzieningswet door de Tweede Kamer in de week 8 tot 11 december 2014.

Dit artikel is verschenen in Recht in Huis. Recht in Huis is de nieuwsbrief die VBTM advocaten 4 maal per jaar uitgeeft voor bestaande en toekomstige cliënten. Door deze nieuwsbrief wordt u op de hoogte gehouden van de relevante ontwikkelingen op de rechtsgebieden waarmee woningcorporaties en andere vastgoedbeheerders het meest te maken hebben. U kunt zich voor de Recht in Huis aanmelden door een e-mail te sturen naar hier inzien.

Pagina printen:Printen
Relevante nieuwsberichten