De toepassing van duurzame energie wordt door diverse fiscale maatregelen gestimuleerd. Maar er zijn ook verschillende fiscale knelpunten waarmee rekening moet worden gehouden bij de opwekking en levering van duurzame energie.
Investeringsaftrek
De energie-investeringsaftrek (EIA) is één van de fiscale maatregelen om investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen of duurzame energie te stimuleren. De EIA houdt kort gezegd in dat een ondernemer die investeert in energiebesparende bedrijfsmiddelen en duurzame energie 41,5% van zijn investeringsbedrag in één keer kan aftrekken van zijn fiscale winst. Daardoor valt zijn fiscale winst lager uit, en daarmee ook de door hem te betalen vennootschapsbelasting (die over de fiscale winst wordt berekend). De EIA is toepasbaar voor iedere ondernemer die is onderworpen aan vennootschapsbelasting, zoals een woningcorporatie.
Voor toepassing van de EIA gelden wel enkele voorwaarden. Zo moet het bedrag van de energie-investeringen minimaal € 2.300,- per jaar bedragen en moet het gaan om bedrijfsmiddelen die vermeld staan staat op de zogenaamde Energielijst (die is te downloaden via www.agentschapnl.nl).
Op grond van de huidige Energielijst komen onder meer zonnecollectorsystemen (bestaande uit zonnepanelen, de bijbehorende montagesystemen, en omvormers, inclusief de montage en de aansluiting op het stroomnet) en aardwarmtewinningssystemen in aanmerking voor toepassing van de EIA.
Andere fiscale stimuleringsmaatregelen zijn de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL). Zo kunnen ondernemers op grond van de MIA tot 36% van hun de investeringen in milieumaatregelen ten laste van hun fiscale winst brengen. De milieumaatregelen waarvoor de MIA/VAMIL geldt, zijn opgenomen in de zogenaamde Milieulijst. Daarop staan weinig maatregelen die direct betrekking hebben op duurzame energie, maar sinds 1 juli 2012 geldt de MIA/VAMIL-regeling wel voor het plaatsen van zonnepanelen in combinatie met het vervangen van asbestdaken. Die laatste regeling is weliswaar vooral bedoeld voor de agrarische sector, maar kan ook door andere ondernemers worden toegepast.
Energiebelasting en zonne-energie
Energiebelasting is een heffing op elektriciteit en aardgas. Deze belasting is in 1996 (onder naam regulerende energiebelasting) ingevoerd als stimulans om zuinig en bewust met schaarse energie om te gaan. Voor de energiebelasting geldt een gestaffeld tarief (dat begint met € 0,1140 per kWh als de geleverde hoeveelheid elektriciteit niet hoger is dan 10.000 kWh per aansluiting per kalenderjaar en dat afloopt naar € 0,0010 per kWh voor niet-zakelijk gebruik als de geleverde hoeveelheid hoger is dan 10.000.000 kWh).
Energiebelasting wordt geheven bij de levering van elektriciteit via een aansluiting aan een verbruiker. In principe wordt ook energiebelasting geheven van degene die zelf elektriciteit opwekt met bijvoorbeeld zonnepanelen en dat in het distributienet invoedt. Degene aan wie elektriciteit geleverd wordt, maar die zelf maximaal 5000 kWh invoedt in het net, betaalt slechts energiebelasting over het verschil: de zelf opgewekte hoeveelheid elektriciteit (tot 5000 kWh) wordt afgetrokken van verbruikte elektriciteit uit het net (het zogenaamde salderen).
De salderingsregeling geldt niet voor collectieve duurzame energieopwekking. Collectieve duurzame opwekking voor eigen gebruik wordt op dit moment net zo zwaar belast met energiebelasting als de levering van ‘grijze’ stroom. Dat strookt niet met de oorspronkelijke gedachte achter de energiebelasting. Inmiddels wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke aanpassing van het wettelijke kader voor collectieve duurzame energieopwekking. Met het oog daarop heeft een groot aantal maatschappelijke organisaties, waaronder de VNG, Aedes, de Woonbond en Vereniging Eigen Huis in augustus jl. een brief gestuurd aan de minister van Economische Zaken waarin zij de oproep doen dat de energiebelasting meer moet “gaan reguleren en daardoor energiebesparing en duurzame opwekking stimuleren”.
Levering van warmte en de heffing van BTW
In toenemende mate wordt door verhuurders, of door hun “Energie BV”, warmte opgewekt door middel van een WKO-installatie; die warmte wordt vervolgens geleverd aan de huurders. In de praktijk komt de vraag aan de orde of de levering van de warmte ‘opgaat’ in de verhuur dan wel als aparte (BTW-belaste) dienst moet worden aangemerkt. Hierover blijkt in de praktijk géén eenduidig beleid te bestaan bij de belastingdienst.
De levering van “WKO-warmte” vindt niet altijd op dezelfde manier plaats. De ene keer vindt de warmtelevering plaats vanuit de verhuurder, onder de post ‘servicekosten’ of als aparte dienst; de andere keer wordt de warmte direct aan de huurders van de verhuurder geleverd door een Energie-BV waarin de WKO-installatie is ondergebracht.
Voor het bepalen van de BTW-gevolgen van de levering van warmte gaat de belastingdienst uit van het Besluit d.d. 14 juli 2009 (nr. CPP2008/137M) van de staatssecretaris van Financiën. Dat besluit bevat een regeling over de BTW-heffing met betrekking tot servicekosten. Die regeling houdt het volgende in:
- als servicekosten worden aangemerkt: bedragen die de verhuurder aan de huurder doorberekent en die betrekking hebben op handelingen/voorzieningen die (nauw) samenhangen met het huurrecht/genot van de onroerende zaak. Servicekosten kunnen in de huur zijn verdisconteerd of los van de huur in rekening worden gebracht.
- Servicekosten die betrekking hebben op handelingen/voorzieningen die opgaan in de verhuurdienst, volgen het belastingregime dat geldt voor de verhuurdienst. Het gaat hierbij om servicekosten waarbij huurders niet de mogelijkheid hebben om hiervoor een overeenkomst aan te gaan met een derde. Dat betekent dat ingeval van vrijgestelde verhuur ook de desbetreffende servicekosten buiten de BTW-heffing vallen.
- Servicekosten die betrekking hebben op afzonderlijke prestaties moeten voor de BTW-heffing op hun eigen merites worden beoordeeld. Het gaat hierbij om servicekosten waarbij huurders de mogelijkheid hebben om hiervoor een overeenkomst aan te gaan met een derde.
Toepassing van de regels van dit Besluit kan ertoe leiden dat de verschillende manieren van doorberekening van WKO-warmte verschillend voor de BTW worden behandeld:
a. als de warmtelevering plaatsvindt vanuit de verhuurder, die de energie c.a. als servicekosten aan de huurder in rekening brengt, gaat de levering van de energie op in de verhuur. Omdat de huur van de woning is vrijgesteld van BTW, geldt dat dan ook voor de servicekosten.
b. als de warmtelevering plaatsvindt vanuit de verhuurder, die de energie c.a. apart aan de huurder in rekening brengt, gaat de levering van de energie niet op in de verhuur. In dat geval is de levering van de energie een aparte, met BTW belaste, dienst.
c. als de warmte wordt geleverd door een Energie-BV – op basis van een leveringsovereenkomst tussen de BV en de afnemer (de huurder) – is de levering van de energie een aparte, met BTW belaste, dienst.
Het maakt nogal uit of de levering van warmte wel of niet belast is met BTW: ingeval van belaste levering kan alle BTW die drukt op de kosten van het aanleggen en onderhouden van de WKO-installatie in aftrek worden gebracht. Als daarentegen de levering van warmte is vrijgesteld van BTW, komt de BTW over de kosten van aanleg en onderhoud van de installatie niet voor aftrek in aanmerking; dat is dan voor de verhuurder een kostenpost.
Vanuit het oogpunt van eenduidigheid zou het wenselijk zijn als de minister van Financiën zijn ‘servicekostenbeleid’ nader zou uitwerken voor wat betreft de BTW-heffing bij levering van WKO-warmte.
Hans van Doesburg
Dit artikel is verschenen in een speciale editie van Recht in Huis over duurzame energie. Recht in Huis is de nieuwsbrief die VBTM advocaten 4 maal per jaar uitgeeft voor bestaande en toekomstige cliënten. Door deze nieuwsbrief wordt u op de hoogte gehouden van de relevante ontwikkelingen op de rechtsgebieden waarmee woningcorporaties en andere vastgoedbeheerders het meest te maken hebben. U kunt zich voor de Recht in Huis aanmelden door een e-mail te sturen naar hier inzien.