Wanneer daar redelijke gronden voor bestaan, heeft de huurder recht op een vergoeding van de verhuurder voor de verbeteringen die hij in de woning heeft aangebracht en achterlaat en waarvan de verhuurder profijt heeft, bijvoorbeeld omdat deze een hogere huurprijs kan vragen. Volgens de wet gaat het hier om een schadevergoeding.
Aan het gerechtshof werd de vraag voorgelegd of de huurder wel recht had op zo’n vergoeding, wanneer de huurovereenkomst met hem werd ontbonden. Het ging in dat geval om een huurder die met toestemming van de verhuurder verbeteringen aan zijn woning had aangebracht en in zijn woning een hennepknipperij exploiteerde. De verhuurder had vanwege dat laatste ontbinding van de huur gevorderd, die ook werd toegewezen. Vervolgens kwam de vraag aan de orde of de huurder aanspraak had op een schadevergoeding voor de verbeteringen. De verhuurder wierp op dat bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding ook rekening moet worden gehouden met het gegeven dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de huurder kan worden toegerekend.
Het gerechtshof volgt de verhuurder daarin. Het gerechtshof is van mening dat het voortijdige einde van de huurovereenkomst aan de huurder is te wijten en dus voor zijn risico moet komen. Het gerechtshof concludeert dat voor een schadevergoeding in dit geval daarom geen plaats is.
Jan Sengers
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 maart 2013, LJN BZ3510