Bij de met regelmaat gepubliceerde rechtspraak over vorderingen tot ontbinding in verband met hennepkweek valt naar mijn mening op dat het ene gerechtshof strenger is dan het andere gerechtshof. Ik stel voorop dat natuurlijk elke situatie anders is en verschillende situaties dus ook tot een ander oordeel kunnen leiden. Hierbij is ook het gevoerde verweer van de huurder van belang.
De eerste vraag die een kantonrechter bij een vordering tot ontbinding in verband met hennepkweek moet beantwoorden is of er sprake is van een tekortkoming. Dit is een hobbel die vaak moeiteloos wordt genomen: in beginsel is dan ontbinding mogelijk. Echter, de huurder doet vaak een beroep op een “escape”, inhoudende dat de tekortkoming gering of bijzonder van aard is en dit de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. Het is de taak van de huurder om dit te betogen.
Uit een arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 8 december 2015 blijkt dat een dergelijk betoog een luisterend oor krijgt. In deze uitspraak was sprake van 5 tot 6 hennepplanten en gedroogde toppen op zolder. Het hof vond het aantal planten gering en de toppen zouden afkomstig kunnen zijn van deze planten. Verder was niet gebleken van gevaar of hinder voor omwonenden.
Wat voor mij echter het meest opvallend is aan deze uitspraak, is de omstandigheid dat al eerder bij deze huurders 14 hennepplanten waren aangetroffen. Hier was de woningcorporatie echter niet van op de hoogte gesteld door de politie, zodat de woningcorporatie hier toen ook niet tegen op heeft kunnen treden. De huurders stelden vervolgens dat zij in de veronderstelling waren dat de woningcorporatie van de eerdere vondst van de hennepplanten wel op de hoogte was gesteld en dat zij dachten dat de woningcorporatie de aanwezigheid van enkele hennepplanten voor eigen gebruik gedoogde omdat de woningcorporatie niet tegen de huurders was opgetreden. Frappant genoeg hecht het gerechtshof waarde aan deze stelling en betrekt dit bij de aard en betekenis van de tekortkoming. Vervolgens gaat het hof zelfs zover mee met de huurders door te overwegen:
“Alleszins voorstelbaar is immers dat huurders daardoor, en in weerwil van het feit dat de corporatie rept van een “zero tolerance-beleid”, hebben aangenomen dat de aanwezigheid van een gering aantal hennepplanten voor eigen gebruik niet tot ontbinding van de huurovereenkomst zou leiden. In dat licht bezien is de tekortkoming van de huurders gering.”
Ik ben ervan overtuigd dat een dergelijke uitspraak door het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch niet zou zijn gewezen. Ik verwijs naar een artikel op onze website van 30 januari 2015 waaruit de strenge lijn van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch blijkt. De uitspraak van het Hof Amsterdam gaat uit van veronderstellingen en aannames van de huurder en geeft aan het spreekwoord “wat niet weet, wat niet deert” een nieuwe versie, namelijk “wat een ander niet weet, wat mij niet deert”…
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij mr. Jeannette Klaarenbeek.