Het energieprestatiecertificaat besproken

Op 1 januari 2008 is het Besluit energieprestatie gebouwen in werking getreden. Op grond van dit besluit is voor een groot aantal gebouwen bij bouw, verkoop en verhuur een energieprestatiecertificaat verplicht. Dit certificaat moet inzicht geven in het energieverbruik van een gebouw en moet tips bevatten om dit energieverbruik te verminderen. Samen met het besluit is op 1 januari 2008 de Regeling energieprestatie gebouwen in werking getreden. Deze regeling bevat nadere voorschriften omtrent het energiecertificaat waaronder bepalingen omtrent de afgiftebevoegdheid en de vorm van het certificaat.

Naar aanleiding van de invoering van het besluit en de regeling rijst de vraag welke mogelijke gevolgen dit zal hebben op de rechtspraktijk. In dit artikel zal het energieprestatiecertificaat worden besproken en op deze vraag worden ingegaan.

1 EUROPEES KADER

1.1 Richtlijn

Met de introductie van het energieprestatiecertificaat op nationaal niveau wordt uitvoering gegeven aan Richtlijn 2002/91/EG van 16 december 2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de energieprestatie van gebouwen. In de richtlijn worden eisen gesteld met als doel het stimuleren van een verbeterde energieprestatie voor gebouwen in Europa, daarbij rekening houdend met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw, de eisen voor het binnenklimaat en de kosteneffectiviteit. Het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen is volgens het Parlement en de Raad nodig omdat meer dan 40% van het eindverbruik van energie in de Europese Unie voor rekening komt van de woon- en tertiaire sector, welke grotendeels bestaat uit gebouwen. Het verbeteren van de energie-efficiëntie vormt ook een belangrijk onderdeel van het beleid en de maatregelen die nodig zijn ter naleving van het Protocol van Kyoto.

In de richtlijn wordt een algemeen kader gegeven op basis waarvan de lidstaten op nationaal of regionaal niveau een berekeningsmethodiek vaststellen. Met behulp van deze methodiek moeten de lidstaten minimumeisen vaststellen die gelden voor de energieprestatie van gebouwen. Hierbij kunnen de lidstaten een onderscheid maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen alsmede verschillende categorieën gebouwen. In de minimumeisen moet rekening gehouden worden met de algemene binnenklimaatsituatie, de plaatselijke omstandigheden, de gebruiksbestemming en met de ouderdom van het gebouw. De lidstaten moeten vervolgens de noodzakelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat nieuwe gebouwen en gebouwen met een totaal bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1.000 m2 die een ingrijpende renovatie ondergaan, aan de minimumeisen voldoen. De lidstaten kunnen beslissen dat een aantal in de regeling genoemde categorieën van gebouwen buiten de werking van de richtlijn vallen[1].

Daarnaast bevat de richtlijn eisen omtrent de regelmatige keuring van cv-ketels en airconditioningsystemen in gebouwen en een eenmalige totale keuring van verwarmingsinstallaties waarvan de ketel niet ouder is dan vijftien jaren.

In de richtlijn is het energieprestatiecertificaat geïntroduceerd. Volgens de definitie in de richtlijn is een energieprestatiecertificaat ‘een door een lidstaat, of door een door een lidstaat aangewezen rechtspersoon, erkend certificaat waarin het resultaat is vermeld van de berekening van de energieprestatie van een gebouw volgens een methode die is gebaseerd op het algemeen kader’.[2] Het certificaat moet op basis van een gestandaardiseerd gebruik van een gebouw inzicht geven in de benodigde hoeveelheid energie. Het certificaat bevat referentiewaarden waarmee de consumenten de energieprestatie van gebouwen kunnen beoordelen en vergelijken. Daarnaast moeten bij het certificaat aanbevelingen gedaan worden voor de kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie. In de richtlijn is aan de lidstaten de verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen dat bij de bouw, verkoop of verhuur van een gebouw aan de eigenaar, of door de eigenaar aan de toekomstige koper of huurder een certificaat wordt verstrekt[3]. Daarbij wordt onder een gebouw zowel het geheel daarvan begrepen als delen daarvan die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt. Het certificaat mag niet ouder zijn dan tien jaren.

2 NATIONAAL KADER

2.1 Bouwbesluit 2003

Nederland voldoet reeds aan een groot aantal eisen in de richtlijn. Het Bouwbesluit 2003 kent bijvoorbeeld minimumeisen met betrekking tot het energieverbruik van gebruiksfuncties voor een te bouwen bouwwerk in de vorm van een energieprestatiecoëfficient (EPC). In het Bouwbesluit worden gebruiksfuncties gedefinieerd als ‘gedeelten van een of meer bouwwerken op een perceel of standplaats die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen’. Een EPC is volgens het Bouwbesluit van toepassing voor gebruiksfuncties waarvoor energie wordt gebruikt om het binnenklimaat te regelen. Dit is volgens het Bouwbesluit het geval bij de volgende gebruiksfuncties:

  • eengezinswoningen;
  • appartementengebouwen;
  • gezondheidsgebouwen, niet klinisch;
  • gezondheidsgebouwen, klinisch;
  • horecagebouwen;
  • kantoorgebouwen;
  • bedrijfsverzamelgebouwen;
  • onderwijsgebouwen;
  • sportgebouwen;
  • winkels.

In de volgende gevallen wordt volgens het Bouwbesluit geen energie gebruikt om het binnenklimaat te regelen en is om die reden geen EPC van toepassing:

  • woonwagens;
  • onverwarmde logiesgebouwen (trekkershut, gites enzovoort);
  • gebouwen met een industriefunctie; en
  • gebouwen met een zogenoemde overige gebruiksfunctie (schuurtjes, garages enzovoort).

In het kader van een bouwaanvraag moet een berekening overgelegd worden waaruit blijkt dat aan de minimumeisen in het Bouwbesluit wordt voldaan. Indien dat niet het geval is, dan levert dat een weigeringgrond op zoals bedoeld in art. 44 Woningwet en moet de bouwvergunning, gezien het limitatief-imperatief stelsel van de Woningwet, worden geweigerd. Op deze wijze zijn in ieder geval de minimumeisen met betrekking tot het energieverbruik gewaarborgd voor bouwvergunningplichtige activiteiten waarvoor het EPC van toepassing is.

2.2 Besluit en regeling energieprestatie gebouwen

Het energieprestatiecertificaat als verplicht label kenden we in Nederland nog niet. In het Besluit energieprestatie gebouwen wordt dit certificaat op nationaal niveau geïntroduceerd. Dit besluit bevat met name regels met betrekking tot het energieprestatiecertificaat. In de Regeling energieprestatie gebouwen zijn nadere voorschriften opgenomen voor de energieprestatie van gebouwen.

2.2.1 Definitie en strekking

Volgens het besluit wordt een energieprestatiecertificaat gedefinieerd als

‘een op een gebouw toegesneden certificaat dat niet ouder is dan tien jaar 1) waarin het resultaat is vermeld van de berekening van de hoeveelheid energie die nodig wordt geacht voor de verschillende behoeften die verband houden met een gestandaardiseerd gebruik van dat gebouw, waaronder verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en verlichting, 2) waarin referentie-waarden zijn vermeld waarmee de energieprestatie van het gebouw kan worden vergeleken en beoordeeld, en 3) dat vergezeld gaat van aanbevelingen voor kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie.[4]

Volgens de nota van toelichting bij het besluit[5] gaat het bij de energieprestatie van een gebouw niet om het geobjectiveerde energiegebruik van een gebouw inclusief alle apparatuur zoals bijvoorbeeld computers, maar om het geobjectiveerde energiegebruik van het gebouw zelf, dus inclusief verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en verlichting.

2.2.2 Verplichting

Geheel conform de richtlijn dient de eigenaar op grond van het besluit bij de bouw van een gebouw over een energieprestatiecertificaat te beschikken en deze bij verkoop of verhuur van een gebouw aan de koper respectievelijk de huurder te verstrekken[6]. Voor het begrip ‘gebouw’ wordt aansluiting gezocht bij de Woningwet. Net als in de richtlijn wordt ook in het besluit onder een gebouw tevens begrepen delen hiervan die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt[7]. De verplichting tot het hebben van een energieprestatiecertificaat beperkt zich derhalve niet tot een gebouw, maar kan ook betrekking hebben op een voor afzonderlijk gebruik bestemd deel daarvan. De situatie kan zich derhalve voordoen dat zowel voor het gehele gebouw als een afzonderlijk deel daarvan een energieprestatiecertificaat verplicht is.

Bij verkoop van een deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op het gebruik van een (deel van een) gebouw geldt de verplichting een certificaat te verstrekken eveneens[8]. Overigens ziet de verplichting slechts op het beschikbaar hebben of verstrekken van het certificaat. De eigenaar wordt niet verplicht uitvoering te geven aan de in het certificaat genoemde aanbevelingen.

In de meeste gevallen zal het duidelijk zijn wie de eigenaar is van een gebouw en op wie de besproken verplichtingen rusten. In het geval van projectontwikkeling zou mogelijk onduidelijkheid kunnen ontstaan. Uit de nota van toelichting blijkt dat het bij een koop-aannemingsovereenkomst in het algemeen zo zal zijn dat de opdrachtgever verantwoordelijk is voor het beschikbaar hebben van het energieprestatiecertificaat.

De hier besproken verplichting gaat verder voor de eigenaar van een gebouw met een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m2, waarin door een overheidsdienst of overheidsinstelling diensten aan het publiek worden verleend en dat om die reden door een groot aantal mensen wordt bezocht. Dit zijn bijvoorbeeld gebouwen van ministeries, provincies, gemeenten en rechtbanken. Onderwijsgebouwen en ziekenhuizen vallen niet onder deze verplichting omdat deze niet tot rechtstreekse overheidsdiensten gerekend worden. Voor deze gebouwen geldt niet alleen de hierboven besproken verplichting met betrekking tot het energieprestatiecertificaat, de eigenaar moet dit certificaat daarnaast vanaf 1 januari 2009 aanbrengen op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in het gebouw.


Niet voor alle gebouwen (of delen daarvan) is een energieprestatiecertificaat verplicht. Een certificaat is alleen dan voor een gebouw verplicht indien bij de nieuwbouw daarvan op grond van het Bouwbesluit een EPC van toepassing is of zou zijn[9], zoals hierboven besproken. Een energieprestatiecertificaat is niet verplicht voor monumenten zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988 en provinciale en gemeentelijke verordeningen. Daarnaast is een certificaat niet verplicht voor gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten en op alleenstaande gebouwen met een gebruiksoppervlakte van minder dan 50 m2. Ook is een certificaat (nog) niet in alle gevallen verplicht voor toegelaten instellingen in de zin van art. 70 Woningwet (woningcorporaties). Indien zij hun gehele bezit in één keer certificeren dan krijgen zij hiervoor uitstel tot 1 januari 2009. Na die datum moeten ook woningcorporaties onverkort aan de verplichting tot het hebben dan wel verstrekken van een energieprestatiecertificaat voldoen.

In de regeling wordt een bijzondere wijze geregeld waarop aan de hier besproken verplichting kan worden voldaan. Zoals hiervoor reeds kort aangegeven, moet op grond van het Bouwbesluit bij nieuwbouw uit een berekening blijken dat het gebouw (gebruiksfunctie) voldoet aan het daarvoor vereiste EPC. Deze EPC-berekening moet bij de bouwaanvraag worden gevoegd. Op grond van de regeling kan eveneens aan de verplichting worden voldaan door het hebben c.q. het verstrekken van deze EPC-berekening dan wel een gewaarmerkt afschrift hiervan. Ook deze berekening mag niet ouder zijn dan tien jaren. Gedurende de eerste tien bestaansjaren van een gebouw kan derhalve de EPC-berekening het energieprestatiecertificaat vervangen. Na deze tien jaren zal het reguliere certificaat verplicht zijn.

De vraag doet zich nog voor op welk moment de verplichting ontstaat. Het moment waarop het certificaat bij koop en verhuur moet worden verstrekt, is naar mijn mening voldoende duidelijk. Dit lijkt mij uiterlijk op het moment waarop de koop c.q. de huurovereenkomst wordt gesloten. Het certificaat moet immers overhandigd worden bij de ‘koop’ en de ‘huur’. Gezien het doel van het certificaat, het kenbaar maken van het energieverbruik van het gebouw bij het aangaan van de overeenkomst, zo mogelijk eerder. Bij nieuwbouw is het moment waarop het certificaat verplicht beschikbaar moet zijn moeilijker te bepalen. Volgens de nota van toelichting op het besluit geldt bij nieuwbouw dat het certificaat beschikbaar moet komen op enig moment tussen de papieren ontwikkelingsfase van het bouwplan en de feitelijke oplevering van het gerealiseerde gebouw.

2.2.3 Meerdere gebruiksfuncties

Het is mogelijk dat een gebouw meerdere gebruiksfuncties heeft. In dat geval is het certificaat alleen verplicht voor die delen van het gebouw waarvoor op grond van het Bouwbesluit een EPC van toepassing is. Indien bijvoorbeeld in een gebouw een inpandige garage aanwezig is, dan is voor deze inpandige garage geen energieprestatiecertificaat verplicht. Voor die gebruiksfuncties waarvoor wel een certificaat verplicht is, kan volstaan worden met één certificaat voor het gehele gebouw indien dit gebouw een gemeenschappelijk verwarmingssysteem heeft[10]. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij appartementencomplexen.

Indien slechts één partij eigenaar is van alle appartementsrechten, dan kan voor het gehele gebouw één certificaat worden verkregen. Indien er sprake is van meerdere (appartement)eigenaren dan kan de Vereniging van Eigenaren (VvE) zorg dragen voor het certificaat. Bij verkoop en verhuur van een afzonderlijk appartementsrecht kan vervolgens blijkens de nota van toelichting volstaan worden met het verstrekken van een afschrift van dit certificaat. Is echter vanuit de VvE geen energieprestatiecertificaat verzorgd (of heeft het gebouw geen gemeenschappelijk verwarmingssysteem), dan zal de appartementsgerechtigde bij verkoop en verhuur een origineel certificaat moeten verstrekken.

2.2.4 Afgifte certificaat

De regeling geeft voorschriften met betrekking tot de procedure voor het verkrijgen van het energieprestatiecertificaat en de vorm hiervan. Zo bepaalt de regeling dat een energieprestatiecertificaat alleen kan worden afgegeven door een adviseur met een geldig NL-EBPD procescertificaat als bedoeld in BRL 9500[11], delen 1 en 3, zoals vastgesteld op 6 december 2006. Deze adviseur beoordeelt aan de hand van de genoemde BRL de energieprestatie van een gebouw. Vervolgens stelt de adviseur het energieprestatiecertificaat op conform het bij de regeling gevoegd model en voorziet deze van een keurmerk dat eveneens bij de regeling is gevoegd. In het certificaat wordt de energiezuinigheid gekwalificeerd, oplopend van A tot en met G, waarbij A zeer zuinig is en G zeer energie onzuinig. Nadat de adviseur het energieprestatiecertificaat bij een door de minister aangewezen instelling (SenterNovem) heeft afgemeld, verstrekt de adviseur het certificaat aan de eigenaar. De afgegeven certificaten worden vervolgens aangemeld bij een landelijke database die zal worden verbonden met het kadaster. Het moet derhalve in de toekomst mogelijk zijn om bij het kadaster na te gaan of er voor een bepaald gebouw een energieprestatiecertificaat is afgegeven.

Een energieprestatiecertificaat kan worden afgegeven op basis van een reeds eerder voor een vergelijkbaar gebouw verstrekt certificaat[12]. De ratio hierachter is dat veel gebouwen op elkaar lijken en het daardoor niet nodig is geacht steeds opnieuw de energieprestaties hiervan te beoordelen. Op deze manier kan voorkomen worden dat de consument onnodige kosten maakt. Of er sprake is van een vergelijkbaar gebouw kan worden beoordeeld aan de hand van de voor de energieprestatie relevante kenmerken van de gebouwen. Het gaat dan om bouw- en installatietechnische zaken zoals bijvoorbeeld oppervlakte, ligging van het gebouw, isolatiewaarde en type verwarmingssysteem. Er is sprake van een vergelijkbaar gebouw indien de verwachte uitkomsten van de beoordelingen van beide gebouwen niet meer van elkaar afwijken dan 5%. Dit zal veel het geval zijn in eenvormige nieuwbouwwijken.

2.2.5 Overgangsregeling

Het besluit voorziet in een overgangsbepaling voor gebouwen waarvoor tussen 1 juli 2002 en 1 januari 2008 een Energie Prestatie Advies (EPA) is uitgebracht dat voldoet aan de Tijdelijke regeling energiepremies 2003. Een EPA is een advies van een gecertificeerd adviseur, waarin een adequaat beeld wordt geschetst van de energieprestatie van een gebouw en komt dan ook in vergaande mate overeen met het energieprestatiecertificaat. Om die reden geldt voor deze gebouwen dat aan de verplichting kan worden voldaan door het verstrekken van het binnen de genoemde periode uitgebrachte EPA. Ook dit EPA mag niet ouder zijn dan tien jaren.

2.2.6 Handhaving en geschillen

Zoals hierboven uiteengezet, bevat het besluit een aantal verplichtingen met betrekking tot het energieprestatiecertificaat. Het besluit en de regeling bevatten echter geen voorschriften omtrent bestuursrechtelijke handhaving indien niet aan de verplichtingen wordt voldaan. Uit de nota van toelichting bij het besluit blijkt dat hiervoor is gekozen om verdere verzwaring van de bestaande werklast van de overheid en de rechterlijke macht te voorkomen. De verplichtingen kunnen derhalve niet via de bestuursrechtelijke weg worden afgedwongen. Geschillen tussen partijen omtrent het energieprestatiecertificaat zullen dan ook aan de civiele rechter voorgelegd moeten worden. Daarbij kan gedacht worden aan geschillen omtrent het niet voldoen aan een verplichting dan wel de deugdelijkheid van het certificaat zelf.

3 MOGELIJKE GEVOLGEN BESLUIT EN REGELING

Het besluit schept verplichtingen voor de eigenaren van gebouwen met betrekking tot het energieprestatiecertificaat. Grofweg kan deze verplichting worden gesplitst in het beschikbaar hebben van het certificaat bij bouw en het verstrekken van dit certificaat bij koop en verhuur.

Gezien de inhoud en strekking van het besluit en de regeling lijken mij de gevolgen van het energieprestatiecertificaat in het geval van bouw beperkt. De verplichting bij bouw strekt zich immers slechts tot het beschikbaar hebben van het certificaat. Aan deze verplichting kan blijkens de regeling worden voldaan door het beschikbaar hebben van de EPC-berekening zoals deze bij de bouwaanvraag moet worden ingediend. Nu het laten opstellen van deze berekening derhalve in het kader van de bouwaanvraag al verplicht was, zal in de praktijk op dit punt weinig veranderen. Het enige dat verandert, is dat de berekening na het indienen van de bouwaanvraag beschikbaar moet blijven. Met inachtneming van de mogelijkheid de EPC-berekening gedurende de eerste tien jaren als vervanger van het certificaat bij verkoop of verhuur te verstrekken, is dat ook aan te raden.

In het geval van een koop-aannemingsovereenkomst is het doorgaans niet de opdrachtgever die de bouwaanvraag indient en de opdracht verstrekt tot het maken van een EPC-berekening. Wel rust, zoals hiervoor reeds aangegeven, in dat geval in het algemeen op de opdrachtgever de verplichting tot het beschikbaar hebben van het energieprestatiecertificaat. In deze gevallen lijkt het mij zinvol dat bij de koop-aannemingsovereenkomst tussen partijen wordt overeengekomen dat (een gewaarmerkt afschrift van) de EPC-berekening op enig moment tussen de papieren ontwikkelingsfase en de feitelijke oplevering aan de opdrachtgever wordt verstrekt. Op die wijze kan de opdrachtgever in het geval van koop-aanneming voldoen aan de verplichting tot het beschikbaar hebben van het certificaat.

In het geval van bestaande bouw (waarvoor geen EPC-berekening niet ouder dan tien jaren voorhanden is) kan niet worden volstaan met het verstrekken van de EPC-berekening. In dat geval zal een energieprestatiecertificaat moeten worden verkregen en bij verkoop en verhuur door de eigenaar moeten worden verstrekt. Bij het toezicht of voldaan wordt aan de verplichting bij met name koop van een gebouw zal de notaris een belangrijke rol gaan spelen. Bij het transport van het gebouw kan de notaris controleren of het energieprestatiecertificaat door de verkoper aan de nieuwe eigenaar is verstrekt. In overleg met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zal in de diverse modelaktes van de Notariële Beroepsorganisatie de verplichting als aandachtspunt worden opgenomen. In dit verband lijkt het mij ongelukkig dat de verplichting is gekoppeld aan de koop en niet aan het transport van een gebouw. Strikt genomen zou het certificaat immers bij het sluiten van de koopovereenkomst verstrekt moeten worden. Vanuit het doel van het certificaat is dat ook een logisch moment. Het is echter meer regel dan uitzondering dat een koopovereenkomst wordt gesloten onder de ontbindende voorwaarde van bijvoorbeeld financiering. Indien bij de koop het certificaat reeds werd verstrekt dan zou het terugkrijgen van het certificaat in voorkomende gevallen problemen kunnen opleveren.

Nu op het niet verstrekken van het certificaat geen bestuursrechtelijke sanctie staat, zal de consument een eventueel geschil moeten voorleggen aan de civiele rechter. De vraag is of de consument in dat geval een beroep kan doen op non-conformiteit. Naar mijn mening is dat in beginsel en behoudens bijzondere omstandigheden niet het geval aangezien de eventuele inhoud van een alsnog verstrekt energieprestatiecertificaat niet in de weg zal kunnen staan aan het normale gebruik van het gebouw. Daarnaast kan naar mijn mening gesteld worden dat de consument door het desondanks tekenen van de koopovereenkomst het gebouw ongeacht de energiezuinigheid hiervan heeft aanvaard.

Of consumenten een eventueel geschil zullen voorleggen aan de civiele rechter is uiteindelijk afhankelijk van het belang dat de consument hecht aan de energiezuinigheid van een gebouw. Aangezien hiermee relatief kleine bedragen zijn gemoeid, lijkt het mij dat consumenten eventuele geschillen niet snel aan de rechter zullen voorleggen. De kosten hiervan wegen immers in veel gevallen niet op tegen de baten. Overigens kun je je afvragen in hoeverre consumenten zich in de praktijk bij de koop dan wel huur van een gebouw laten leiden door het energieverbruik hiervan. Indien dit in de praktijk naar aanleiding van het certificaat het geval blijkt, dan kan het zijn dat de marktwerking eigenaren ertoe dwingt zeer energieonzuinige gebouwen aan te passen. De toekomst zal dit moeten uitwijzen.

4 CONCLUSIE

Naar mijn mening zullen gezien het voorgaande de gevolgen van het energieprestatiecertificaat op de rechtspraktijk betrekkelijk beperkt zijn. Bij nieuwbouw kan immers reeds aan de verplichting worden voldaan door het beschikbaar hebben van de EPC-berekening. Bij koop en verhuur is het de vraag in hoeverre consumenten gezien de proceskansen en de belangen tegen het niet voldoen aan de verplichting zullen ageren. Gezien de doelstelling van het energieprestatiecertificaat – het bewustmaken van de consument van het energieverbruik van een gebouw en hem te stimuleren gebruik te maken van de aanbevelingen dit energieverbruik te verbeteren – lijkt mij het welslagen van het certificaat in de huidige vorm in grote mate afhankelijk van de consument. Indien de consument het certificaat links laat liggen, lijkt het waarschijnlijk dat het energiecertificaat zal stranden in al haar goede bedoelingen.

Pieter Kok
Dit artikel is verschenen in het Tijdschrift Vastgoed Fiscaal en Civiel 2008/01.
[1] Art. 4, lid 3, Richtlijn.

[2] Art. 2, lid 3, Richtlijn.

[3] Art. 7, lid 1, Richtlijn.
[4] Art. 1.1, Besluit.
[5] Stb. 2006, 608.
[6] Art. 2.1 Besluit.
[7] Art. 1.1, lid 2, Besluit.
[8] Art. 2.1, lid 4, Besluit
[9] Art. 2.2, lid 1, Besluit
[10] Art. 2.3, sub a, Besluit.
[11] Door de Raad voor de accreditatie vastgesteldeNationale Beoordelingsrichtlijn
[12] Art. 2.3, sub b, Besluit.
Pagina printen:Printen
Relevante nieuwsberichten