Indien een huurovereenkomst van een woning waarop de Huisvestingswet van toepassing is, eindigt kan de medehuurder (of samenwoner) aan de rechter vragen om de huurovereenkomst voort te zetten. Hij is dan wel verplicht om een huisvestingsvergunning te overleggen. Maar hoe moet die voorwaarde worden beoordeeld als de gemeente de verdeling van woonruimte via een convenant aan de woningcorporaties heeft overgedragen.? Een actuele vraag omdat inmiddels een wetsvoorstel voor de nieuwe Huisvestingswet bij de Tweede Kamer is ingediend.
De aanleiding
Na een echtscheiding was de zoon (inmiddels 45 jaar) bij zijn moeder ingetrokken. Na anderhalf jaar kwam moeder onverwacht te overlijden. De zoon vraagt aan de woningcorporatie om in de woning te mogen blijven wonen. De zoon beroept zich erop dat hij met zijn overleden moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad. Verhuurder wijst het verzoek af.
Het geschil
Vervolgens vraagt de zoon aan de rechter toestemming om de huurovereenkomst voort te zetten. In die procedure betwist verhuurder de gemeenschappelijke huishouding en stelt bovendien dat volgens de toewijzingscriteria in het convenant, de zoon niet voor deze woning in aanmerking komt. Zij is van mening dat de beoordeling conform die criteria in de plaats gesteld mag worden van de vergunningverlening op grond van de Huisvestingswet nu de gemeente die bevoegdheid aan de corporaties heeft overgedragen.
De uitspraak
De rechter oordeelt allereerst dat de zoon en zijn moeder wèl een gemeenschappelijke huishouding hebben gehad die de bedoeling had om duurzaam te zijn. Moeder was immers onverwacht overleden. Vervolgens concludeert de rechter dat het convenant niet naar analogie gelijkgeschakeld kan worden met een huisvestingsverordening. En omdat (vanwege de overdracht aan de woningcorporaties) de gemeente zelf geen woonruimtevergunningen meer verstrekte, kwam deze wettelijke voorwaarde te vervallen. De rechter wijst het verzoek van de huurder toe.
Het gevolg
Corporaties in gemeenten waarin de Huisvestingswet geldt kunnen dus niet de criteria in de gemeentelijke huisvestingsverordening gaan vervangen door hun eigen (in een convenant vastgelegde) criteria. Willen zij zich blijven beroepen op de wettelijk voorgeschreven huisvestingsvergunning, dan moeten de regels voor vergunningsplichtige woonruimte in de gemeentelijke huisvestingsverordening gehandhaafd blijven. Overigens wordt in het wetsvoorstel Huisvestingswet voorgesteld om de verdeling van woonruimte via een convenant te verbieden en alle afspraken daaromtrent in een gemeentelijke verordening vast te leggen.
Gerechtshof Amsterdam, 31 maart 2009, WR 2010/31
Hein Jan ter Meulen
Dit artikel is tevens gepubliceerd in Aedes-Magazine 11/2010.