Sommige huurders hebben moeite om hun eigen (financiële) belangen te behartigen. In dat geval kan een beschermingsbewindvoerder worden benoemd door de kantonrechter. Het bewind wordt dan ingesteld over de goederen die aan de huurder toebehoren. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat onder deze ‘goederen’ ook de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst vallen. Mijn collega Paul Roks schreef hierover op 1 april 2014 reeds een artikel.
De bewindvoerder treedt daarom op als procespartij in een procedure tot ontbinding en/of ontruiming. Vaak stuurt een verhuurder echter – voorafgaande aan een procedure – een aankondiging waarin de huurder nog de mogelijkheid krijgt om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. Wat gebeurt er als de bewindvoerder naar aanleiding van deze brief de huurovereenkomst opzegt? En wat gebeurt er als de huurder het niet met deze opzegging eens is?
Over deze vragen moest de kantonrechter in Rotterdam (23 januari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:776) zich buigen. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de bewindvoerder bevoegd is om de huurovereenkomst tijdens het bewind op te zeggen. Hij hoeft hiervoor géén opdracht te hebben van de huurder. De opzegging – ook als deze tegen de wil van de huurder ingaat – is dus rechtsgeldig.
Indien u een procedure wilt starten tegen een huurder die onder beschermingsbewind staat is het dus altijd aan te raden om ook de bewindvoerder de procedure aan te kondigen en eventueel ook vooraf met hem/haar in gesprek te gaan over vrijwillige huurbeëindiging.
Christian Schellekens