Wat is de uitspraak?
Een corporatie krijgt meldingen dat een huurder niet zelf in zijn huurwoning woont. De corporatie schakelt een onderzoeksbureau in. Ook bezoekt een corporatiemedewerker de betreffende woning en de woning van de echtgenote van de huurder. Zij laat dat bezoek pas toe nadat zij onder druk is gezet. Op basis van de uitkomsten vordert de corporatie ontbinding van de huurovereenkomst: de huurder gebruikt de woning namelijk niet als hoofdverblijf en dat is verplicht. De huurder stelt dat de corporatie geen gebruik mag maken van de bij de bezoeken verkregen gegevens. Ook het onderzoeksrapport mag volgens hem niet gebruikt worden aangezien hij over dit onderzoek niet geïnformeerd is. Het Gerechtshof wijst de ontbinding toe.
Wat zijn de praktische gevolgen?
Een verhuurder die meent dat een huurder het gehuurde niet als hoofdverblijf gebruikt, zal dat moeten bewijzen. Dat blijkt in de praktijk niet eenvoudig. Wanneer een verhuurder een onderzoeksbureau inschakelt zonder dit aan de huurder te melden, zal een rechter de onderzoeksresultaten niet altijd accepteren. In dit geval vindt het Hof dat de uitkomsten van het onderzoek toch als bewijs kunnen dienen. Daarbij is het volgens het Hof van belang dat corporatiemedewerkers de woning meerdere malen bezochten en de huurder daarbij steeds niet aantroffen. De afgelegde verklaringen gelden echter niet zonder meer als bewijs. Deze moeten in volle vrijheid zijn afgelegd.
Het Hof acht de onaangekondigde huisbezoeken een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 en 10 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens). Omdat de echtgenote van de huurder onder druk is gezet om de corporatiemedewerker binnen te laten, laat het Hof alles buiten beschouwing dat door haar na het binnentreden is gezegd en daar is waargenomen. Verhuurders die verklaringen als bewijs van woonfraude willen aanvoeren, moeten hiermee rekening houden.
Gerechtshof ’s-Gravenhage, 31 augustus 2010, WR 2011/45
Jos van den Mosselaar
Dit artikel is tevens gepubliceerd in Aedes-Magazine 12/2011.