Iedere werknemer verwerft over ieder jaar waarin hij gedurende de volledige overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft gehad, aanspraak op vakantie van tenminste vier maal de overeengekomen arbeidsuur per week, oftewel minimaal vier weken vakantie. De Nederlandse wetgeving, artikel 7:634 BW, voldoet hiermee aan de Europese Richtlijn over vakantiedagen (Richtlijn 2003/88/EG, artikel 7 lid 1). Deze Richtlijn bepaalt namelijk dat alle Europese werknemers minimaal vier weken vakantie met behoud van loon per jaar kunnen genieten. Lidstaten dienen er overigens voor te zorgen dat hun nationale wet- en regelgeving in overeenstemming is met deze Richtlijn.
En tijdens ziekte?
Wanneer een werknemer volledig ziek is bouwt hij ingevolge artikel 7:635 lid 4 BW ‘slechts’ vakantiedagen op over het tijdvak van de laatste zes maanden, ongeacht of hij aanspraak maakt op loon. Deze bepaling heeft tot gevolg dat een zieke werknemer geen aanspraak maakt op het minimum aantal vakantiedagen. Al jarenlang bestaat deze wetgeving en gaf die geen enkele aanleiding tot discussie. Maar sinds een uitspraak van het Hof van Justitie van begin vorig jaar, gevolgd door twee uitspraken van de Nederlandse rechter, bestaat er onduidelijkheid.
In het zogenaamde Schultz-arrest (20 januari 2009) heeft het Hof van Justitie namelijk bepaald dat zieke werknemers ook recht hebben op de minimum vakantieaanspraak. De Nederlandse wet is als gevolg van die uitspraak in strijd met de Europese wetgeving met betrekking tot vakantieopbouw.
Twee gerechtelijke instanties in Nederland hebben zich na die uitspraak gebogen over de vraag of een werknemer aanspraak maakt op volledige opbouw van vakantiedagen tijdens hun ziekte. Hoewel burgers jegens een werkgever geen rechtstreeks beroep kunnen doen op de Europese Richtlijn, kunnen zij wel in hun vordering daarnaar verwijzen en op het arrest van het Europees Hof een beroep doen. De rechter moet een gemotiveerd oordeel vormen op die vordering.
Voor de rechters was het de vraag of zij een oordeel mochten vellen dat ‘contra legem’ is, oftewel in strijd met de Nederlandse wet is? De kantonrechter Utrecht meende dat een uitleg van de Nederlandse vakantiewetgeving die recht doet aan de Richtlijn niet leidt tot een interpretatie die contra legem is. De kantonrechter bepaalde namelijk dat de betrokken werkgever naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in strijd met het goed werkgeverschap, en derhalve artikel 7: 611BW, had gehandeld door een beroep te doen op artikel 7:635 lid 4 BW, dat de aanspraak op vakantiedagen juist beperkt. De Kantonrechter Utrecht besliste dan ook dat de werknemer, gelet op de Richtlijn en het arrest van het Hof, gedurende de twee jaar ziekte onverkort aanspraak maakt op het minimum aan vakantiedagen. De Kantonrechter stelde de werknemer dan ook in het gelijk en de werkgever diende de dagen alsnog uit te betalen.
Het Hof Amsterdam oordeelde in een vergelijkbare zaak eind vorig jaar anders. Het Hof meende dat een een ‘Richtlijn conforme’ interpretatie van artikel 7:635 lid 4 BW wel contra legem is. Verder oordeelde het Hof dat de Nationale rachter niet gehouden is tot een Richtlijnconforme interpretatie die in strijd met de wet , dus contra legem, is. Van belang is dat het Hof tevens oordeelde dat de Nederlandse wetgeving op het punt van de vakantiedagenopbouw gedurende ziekte, inderdaad in strijd is met de Richtlijn. Zij roept de Nederlandse wetgever expliciet op om de regelgeving in overeenstemming met de Richtlijn te brengen. Zolang dat echter niet het geval is kan een vordering van een werknemer met betrekking tot de opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte en/of de uitbetaling daarvan niet conform de Europese Richtlijn worden toegewezen, hoewel de werknemer materieel feitelijk wel het gelijk aan zijn zijde heeft.
Conclusie
Artikel 7:635 lid 4 BW, dat de opbouw van de vakantiedagen tijdens ziekte beperkt, is in strijd met de Europese Richtlijn. Ter zijde wordt opgemerkt dat de CAO Woondiensten geen andere regeling kent; die verwijst in artikel 7.1.4. naar deze wetsbepaling. Zieke werknemers maken echter aanspraak op minimaal vier weken aan vakantiedagen. Moeten werkgevers nu vrezen voor een stuwmeer aan vakantiedagen en een aanzienlijke claim bij einde dienstverband? Nee, vooralsnog niet. Het Hof Amsterdam meent dat werknemers geen direct beroep op de Richtlijn kunnen doen en rechters geen uitspraak kunnen doen die indruist tegen de eigen wetgeving, met andere woorden contra legem is. Zolang de wet niet is gewijzigd verandert er niets. Bovendien verjaart de aanspraak op uitbetaling van de niet-genoten doch opgebouwde vakantiedagen na vijf jaar. Wel is het goed om er alvast rekening mee houden dat de wet op dit punt gewijzigd zal moeten worden.
Gabriëlle Gijsberts
Dit artikel is verschenen in Recht in Huis. Recht in Huis is de nieuwsbrief die VBTM Advocaten 4 maal per jaar uitgeeft voor bestaande en toekomstige cliënten. Door deze nieuwsbrief wordt u op de hoogte gehouden van de relevante ontwikkelingen op de rechtsgebieden waarmee woningcorporaties en andere vastgoedbeheerders het meest te maken hebben. U kunt zich voor de Recht in Huis aanmelden door een e-mail te sturen naar hier inzien.