Wat is de uitspraak?
Een verhuurder heeft een woning met een sloopbestemming op grond van de Leegstandwet tijdelijk verhuurd aan een moeder met een minderjarig kind. Met het oog op de naderende sloop wordt de huurovereenkomst opgezegd, maar de moeder weigert te vertrekken. Zij doet een beroep op haar recht op eerbiediging van haar gezinsleven (artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) en stelt dat zij door de ontruiming in een noodsituatie komt. De rechtbank vindt dat artikel 8 EVRM hier inderdaad van toepassing is en dat de gevorderde ontruiming in dit geval niet proportioneel is. De rechtbank wijst de ontruimingsvordering wel toe, maar onder de voorwaarde dat de verhuurder voor (eventueel tijdelijke) vervangende woonruimte zorgt.
Wat zijn de praktische gevolgen?
Uit deze uitspraak blijkt dat verhuurders voorzichtig moeten zijn met de tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet. Om te voorkomen dat woningen voorafgaand aan sloop te lang leegstaan, maken verhuurders vaak gebruik van tijdelijke verhuur. De verhuurder heeft dan toch nog huurinkomsten, terwijl de huurder geen huurbescherming geniet. Bij beëindiging van de overeenkomst heeft zo’n huurder normaal gesproken dus geen recht op vervangende huisvesting. Maar als de huurder met een beroep op artikel 8 EVRM kan aantonen dat hij door ontruiming in een noodtoestand komt te verkeren, kan de verhuurder toch de plicht krijgen om voor (tijdelijke) vervangende huisvesting te zorgen. Dit risico bestaat vooral bij huurders met minderjarige kinderen. Verhuurders doen er dus goed aan de potentiële huurders goed te screenen en hun gezinssituatie te bekijken voordat ze een tijdelijke huurovereenkomst aangaan. Als potentiële huurders minderjarige kinderen hebben, is verhuur op grond van de Leegstandwet af te raden.
Rechtbank Haarlem, 18 januari 2011, Praktijkgids 2011/67
Georgie Geurts
Dit artikel is tevens gepubliceerd in Aedes-Magazine 8/2011.