Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan de rechter van oordeel zijn dat de werknemer een vergoeding toekomt. Ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen (artikel 7:685 BW) dan kan hij de werknemer een vergoeding toekennen naar billijkheid. De kantonrechters hebben voor de berekening daarvan een richtlijn opgesteld, de zogenaamde “kantonrechtersformule”.
De arbeidsovereenkomst kan ook worden beëindigd door opzegging, nadat de werkgever een ontslagvergunning heeft verkregen. Vindt de werknemer dat het ontslag “kennelijk onredelijk is”, dan kan hij een procedure tegen de werkgever aanhangig maken (7:681 BW). In deze procedure kan de werknemer een schadevergoeding van de werkgever vorderen, maar daarnaast ook herstel van de dienstbetrekking (artikel 7:682 BW). In verreweg de meeste gevallen vordert de werknemer schadevergoeding. Geldt bij berekening daarvan ook de “kantonrechtersformule”?
Kantonrechtersformule
De kantonrechtersformule is opgesteld met het oog op de toekenning van een vergoeding aan een werknemer in een ontbindingsprocedure. Desalniettemin werd de formule door alle hoven in Nederland de laatste tijd ook gebruikt als uitgangspunt voor de berekening van een vergoeding in een ‘kennelijk onredelijk ontslagprocedure’.
Volgens de wet is onder meer sprake van een kennelijk onredelijk ontslag wanneer “mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging”.
In een geval waarbij sprake was van een ontslag van een werknemer na verkregen ontslagvergunning wegens arbeidsongeschiktheid, oordeelde het hof (Hof ‘s-Gravenhage 2 december 2008) dat dit ontslag kennelijk onredelijk was in de zin van voormelde bepaling. Vervolgens stelde het Hof een vergoeding vast met toepassing van de kantonrechtersformule, waarop een vaste korting van 30% werd toegepast.
De andere hoven hebben in 2009 in soortgelijke procedures uitspraken gedaan. Zij hanteerden daarbij ook een formule die was afgeleid van de kantonrechtersformule, zij het dat zij wel een andere berekening hanteerden dan het Hof ‘s-Gravenhage. In een zaak van het Hof Arnhem (31 maart 2009) betrof het eveneens een ontslag van een werknemer na een langdurig dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid. Het hof oordeelde toen dat een dergelijk ontslag op zichzelf beschouwd nog geen grond oplevert voor het oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is en derhalve een vergoeding moet worden toegekend. Voor een dergelijk oordeel zijn aanvullende omstandigheden nodig. Het hof achtte die in die kwestie beperkt aanwezig. In deze uitspraak ging het hof voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding uit van de formule X x Y x Z (de oude Kantonrechtersformule van vóór 1 januari 2009), waarbij het hof de neutrale factor Z op 0,5 stelt. (In de kantonrechtersformule bedraagt de neutrale factor 1).
Hoge Raad
Omtrent de vraag of bij gevallen van ‘kennelijk onredelijk ontslag’ de kantonrechtersformule dient te worden toegepast heeft de Hoge Raad op 27 november 2009 uitspraak gedaan. Het betrof daarbij een ingesteld cassatie-beroep tegen de uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage van 2 december 2008. De Hoge Raad heeft in haar arrest de uitspraak van het hof vernietigd en daarbij het navolgende overwogen.
Of er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag hangt, aldus de Hoge Raad, af van alle omstandigheden van het geval. Zo maakt bijvoorbeeld de omstandigheid dat de werkgever bij het ontslag geen vergoeding aan de werknemer heeft aangeboden het ontslag nog niet kennelijk onredelijk. Verder stelt de Hoge Raad dat bij het vaststellen van de vergoeding de kantonrechtersformule niet kan worden toegepast.
Dit komt, zo stelt de Hoge Raad, omdat deze vergoeding een ander karakter heeft dan de vergoeding die in een ontbindingsprocedure door de kantonrechter wordt toegekend. Deze laatste vergoeding is een vergoeding naar billijkheid, terwijl de vergoeding bij kennelijk redelijk ontslag een vergoeding wegens geleden schade is.
Schade
Deze schade houdt verband met de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever ten opzichte van de werknemer. In een ‘kennelijk onredelijk ontslagprocedure’ dient de rechter vast te stellen of van schade sprake is. In zo’n procedure geldt het bewijsrecht en dient de schade volgens de daarvoor geldende regels te worden begroot. Hierbij past niet een algemene kantonrechtersformule en evenmin de door het hof toegepaste algemene korting van 30%.
Het gevolg van deze uitspraak is dat werknemers voortaan in een ‘kennelijk onredelijk ontslagprocedure‘ - ter onderbouwing van hun schade - niet meer kunnen teruggrijpen op de kantonrechtersformule. Als de werknemer stelt dat er sprake is van schade dan zal de vaststelling door de rechter plaatsvinden afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Poppe Merkus
Dit artikel is verschenen in Recht in Huis. Recht in Huis is de nieuwsbrief die VBTM Advocaten 4 maal per jaar uitgeeft voor bestaande en toekomstige cliënten. Door deze nieuwsbrief wordt u op de hoogte gehouden van de relevante ontwikkelingen op de rechtsgebieden waarmee woningcorporaties en andere vastgoedbeheerders het meest te maken hebben. U kunt zich voor de Recht in Huis aanmelden door een e-mail te sturen naar kunt u nzien.