Als een huurder een zelf aangebrachte voorziening (ZAV) in de woning achterlaat bij het einde van de huur, heeft de huurder onder bepaalde voorwaarden recht op een financiële vergoeding. Zo moet er onder meer sprake zijn van verrijking bij de verhuurder en een verarming aan de kant van de huurder. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval als de huurder zijn investering nog niet heeft terugverdiend.
In een recente uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland was er sprake van verarming aan de kant van de huurder, maar had de huurder toch geen recht op een vergoeding. Eén van de redenen was dat de verarming, volgens de rechter, voor rekening en risico van de huurder moest blijven, omdat de huurder de vroegtijdige beëindiging van de huurovereenkomst (waardoor hij de investering dus niet meer kon terugverdienen) over zichzelf had afgeroepen. De huurovereenkomst was namelijk door de rechter ontbonden op grond van een tekortkoming van de huurder.
Kortom, in een situatie waarbij de huurovereenkomst eindigt door een tekortkoming van de huurder is een vergoeding van achtergebleven ZAV’s dus sowieso niet aan de orde. Voor vragen over dit bericht kunt u contact opnemen met mr. Tanja de Nijs.
Rechtbank Midden-Nederland, 18 februari 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1301