Onlangs las ik een recent arrest van het Gerechtshof Den Haag (LJN: BZ2244) waarin onder meer de vraag aan de orde kwam of de huurders recht hadden op een verhuiskostenvergoeding wegens renovatie. Het hof oordeelt dat de uitvoering van het door de corporatie nageleefde renovatievoorstel een verhuizing van de huurders noodzakelijk maakt. Daarom hebben de huurders recht op de minimumvergoeding zoals opgenomen in de wet. Per 1 maart 2013 bedraagt deze vergoeding een minimumbedrag van € 5.658. Volgens het hof is daarbij niet van belang of de (hele) inboedel wordt/is meeverhuisd en evenmin in hoeverre de verhuizing kosten heeft meegebracht/zal meebrengen.
De minimale verhuiskostenvergoeding geldt ook bij een tijdelijke verhuizing. Uit de wetsgeschiedenis blijkt onder meer dat het niet uitmaakt hoe lang de huisvesting elders duurt. Zelfs indien de periode dat de huurder elders moet verblijven kort is, geldt het minimumbedrag.
Je kunt je afvragen of het minimumbedrag een redelijk bedrag is voor de huurder van een kleine studio, die wegens een renovatie een weekje in een wisselwoning (in hetzelfde complex) moet verblijven en zijn inboedel niet hoeft te verhuizen. De vraag stellen is hem beantwoorden. In veel meer gevallen is het minimumbedrag een buitengewoon hoge vergoeding gelet op de werkelijke kosten die een (tijdelijke) verhuizing meebrengt. Die vergoeding zit de gemiddelde verhuurder, die een renovatie wil doorvoeren die noopt tot een (tijdelijke) verhuizing, behoorlijk in de weg. Toch lijkt de verhuiskostenvergoeding in zijn huidige vorm door alle partijen algemeen te zijn aanvaard. Naar mijn idee ten onrechte. Het is tijd voor een herbezinning op de verhuiskostenvergoeding; de hoogte daarvan dient meer aan te sluiten bij de werkelijke kosten van een verhuizing.
Paul Roks
Dit artikel is tevens geplaatst op CorporatieNL. De specialisten van VBTM schrijven regelmatig artikelen voor deze website.