Op grond van artikel 7:268 BW kan een persoon die in de woning met een overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd bij de rechter een vordering instellen om de huurovereenkomst voort te mogen zetten. Bovenstaande titel zegt het eigenlijk al: er moet wel een huurovereenkomst zijn die voortgezet kán worden.
In een kort geding dat onlangs diende bij de voorzieningenrechter in ’s-Gravenhage is geprocedeerd over het voortzetten van een huurovereenkomst na overlijden. Saillant detail is, dat de huurovereenkomst vóór het overlijden van de huurder door de rechter al was ontbonden op grond van een huurachterstand. Er was dus helemaal geen huurovereenkomst meer om voort te zetten! Dat hadden partijen (en met hen de voorzieningenrechter) over het hoofd gezien. De rechter wees de vordering tot voortzetting van de huurovereenkomst echter af, omdat de medebewoner geen huisvestingsvergunning had. Dit is één van de drie limitatieve gronden die de wet kent. Dus het resultaat was uiteindelijk hetzelfde.
Voorzieningenrechter ’s-Gravenhage 28 september 2012, LJN:BX8693
Christian Schellekens