Op 1 januari 2015 zal de nieuwe WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) in werking treden. Gemeenten worden vanaf dan voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor ondersteuning aan hulpbehoevende mensen zodat zij zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Eén van de vormen van ondersteuning is het regelen van een voorziening in de vorm van een woningaanpassing. In de nieuwe wet is in artikel 2.3.7 opgenomen dat een huurder zonder toestemming van de eigenaar wijzigingen, waarvan het college heeft geoordeeld dat deze ten behoeve van een cliënt noodzakelijk zijn, in zijn woning mag aanbrengen (denk bijvoorbeeld aan trapliften, verhoogde toiletten, maar ook een aanbouw). De verhuurder/eigenaar zal deze wijzigingen moeten dulden. Wel moet het college de eigenaar horen over de aanpassing. Voorheen was dit vastgelegd in de Woningwet.
Op grond van het huurrecht heeft de huurder toestemming nodig van de verhuurder voor veranderingen aan de woning die niet zonder noemenswaardige kosten kunnen worden verwijderd. Een verhuurder/eigenaar kan een WMO-aanpassing echter niet blokkeren door de toestemming te weigeren.
Op grond van het huurrecht kan de verhuurder bij zijn toestemming tot het aanbrengen van veranderingen bedingen dat de huurder deze bij het einde van de huur verwijdert. Het derde lid van het nieuwe artikel 2.3.7 van de WMO bepaalt echter dat de woningaanpassing bij het vertrek van de cliënt niet hoeft te worden verwijderd. Het nieuwe artikel 2.3.7 wijkt dus af van de wettelijke ZAV-regeling (art. 7:215-216 BW).
Tijdens de parlementaire behandeling is nog over deze verplichting van de eigenaar gediscussieerd in het kader van het eigendomsrecht. De regering heeft geantwoord dat de verplichting van de eigenaar om een aanpassing te dulden, weliswaar een inmenging in het eigendomsrecht is, maar deze inmenging gerechtvaardigd is, omdat dit een wettelijke basis heeft. Ook is sprake van een legitiem doel, omdat de bepaling ertoe strekt te waarborgen dat personen met een lichamelijke beperking op gelijke voet met anderen, zoveel mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven, zelfredzaam zijn en kunnen participeren. De regering verwijst ook naar de verplichtingen die het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap met zich meebrengt. Een evenwichtige belangenafweging leidt er in dergelijke gevallen volgens de regering toe dat de eigenaar deze inmenging moet accepteren en het de juridische toets kan doorstaan.
Met ingang van 1 januari 2015 kunnen voorzieningen die worden aangebracht op grond van de WMO, zonder toestemming van de eigenaar worden aangebracht, ook als deze niet zonder noemenswaardige kosten ongedaan kunnen worden gemaakt. Wel moet de eigenaar door het college worden gehoord.
Voor eventuele vragen kan contact worden opgenomen met Tanja de Groot.