Artikel 7:668a BW biedt de mogelijkheid om opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten zonder dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. Wel zegt dit artikel dat bij meer dan 3 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten die elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden, de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd. Spreken werknemer en werkgever af dat na drie maanden de werknemer weer in dienst bij de werkgever treedt, dan behoeft dit geen ontduiking van artikel 7:668a BW te zijn, zo oordeelde de Hoge Raad in 2007 nu dit afhangt van de feiten.
Onlangs kwam bij de kantonrechter Amsterdam de vraag aan de orde of er sprake was van een ongeoorloofde ontduiking. De werkgever wilde een werknemer in dienst houden na de derde periode, maar toch geen arbeidsovereenkomst voor on bepaalde tijd laten ontstaan. Meespeelde dat de werknemer kort tevoren ziek was geweest en de werkgever zich wilde beschermen tegen het risico van arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De werkgever stelde de werknemer voor dat hij drie maanden uit dienst zou gaan en het inkomensverlies nadien vergoed zou krijgen in een hoger salaris. De werknemer ging op dit voorstel niet in en de arbeidsovereenkomst eindigde. De werknemer vordert doorbetaling van loon en tewerkstelling en wordt in het gelijk gesteld. De kantonrechter stelt onder meer dat de systematiek van artikel 7:668a BW de werkgever flexibiliteit geeft bij het aangaan van arbeidsovereenkomsten. Wel moet hij aan het einde van de derde periode een heldere keuze maken: ofwel einde arbeidsovereenkomst ofwel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever probeerde hier deze keuze uit de weg te gaan, waarmee de werkgever in strijd handelde met de redelijkheid en billijkheid. Het blijft oppassen met creatieve oplossingen.
Kantonrechter Amsterdam, 11 mei 2012, LJN BW6495
Poppe Merkus