Onlangs verscheen het bericht op de website van de Rijksoverheid dat lachgas vanaf 1 januari 2023 op Lijst II van de Opiumwet komt. Dit betekent dat het per die datum onder andere verboden is lachgas te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.[1] Bovendien is het vanaf volgend jaar ook verboden om lachgas “aanwezig te hebben”.[2] De wetgever heeft op dit verbod een uitzondering gemaakt voor het gebruik van lachgas voor technische doeleinden (zoals in de auto-industrie) en als voedingsadditief (denk aan de slagroompatronen). In dit artikel bespreken wij de gevolgen van de plaatsing van lachgas op Lijst II van de Opiumwet voor de huurrechtpraktijk.
Lachgas per 1 januari 2023 op Lijst II van de Opiumwet
De huidige situatie tot 1 januari 2023
In 2019 schreven wij twee artikelen over lachgas. Aanleiding van het eerste artikel – waarin wij de opslag van lachgas in woningen en de gevaren daarvan beschreven – was de toename van het recreatief gebruik van lachgas in Nederland. Enkele maanden later bespraken wij één van de eerste huurrechtelijke procedures waarin lachgas een rol speelde. In die procedure oordeelde de kantonrechter in kort geding dat de huurder zijn woning moest verlaten.
Na deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 oktober 2019 volgden meerdere juridische procedures over lachgas(gebruik) in en vanuit huurwoningen. Ter illustratie verwijzen wij naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland op 15 januari 2021 waarin een huurovereenkomst met een huurder is ontbonden in verband met de aanwezigheid van 139 liter lachgas in een huurwoning.
Duidelijk is dat de aanwezigheid van-, de handel in- en het gebruik van lachgas in en rondom huurwoningen kan leiden tot een beëindiging van een huurrelatie.
De situatie per 1 januari 2023
Vanaf volgend jaar zal een vordering tot beëindiging van een huurrelatie in verband met lachgas niet alleen gegrond hoeven te worden op de bekende tekortkomingen aan de zijde van de huurder zoals het veroorzaken van overlast, de wijziging van de bestemming van het gehuurde en/of gevaarzettend gedrag als gevolg van de opslag van gevaarlijke stoffen in de woning. Per 1 januari 2023 kan een verhuurder ook een beroep doen op schending van de Opiumwet en daarmee samenhangend slecht huurderschap.
Hanteert de verhuurder een ‘anti-Opiumwetbeding’ zoals artikel 6.9 van het Aedes model huurovereenkomst zelfstandige woonruimte versie oktober 2021 – “Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te (doen) kweken, drogen of knippen, dan wel andere activiteiten te (doen) verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. (…)” – dan biedt dit de verhuurder de mogelijkheid om dit artikel als grondslag te gebruiken om in te grijpen bij lachgas-gerelateerde kwesties in (de directe nabijheid van) huurwoningen. Schending van een anti-Opiumwetbeding levert bovendien slecht huurderschap op.
Wat als de verhuurder geen anti-Opiumwetbeding hanteert? Dan is er ‘geen man overboord’ omdat uit een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 december 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:5991, r.o. 4.6) volgt dat handelingen in strijd met de Opiumwet een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst oplevert, ook zonder dat de algemene huurvoorwaarden daarin voorzien. Het kan overigens geen kwaad om de huurvoorwaarden in dat geval te wijzigen en er een anti-Opiumwetbeding in op te nemen.
Verder geeft de plaatsing (per 1 januari 2023) van lachgas op Lijst II van de Opiumwet een burgemeester de mogelijkheid om bij schending van de Opiumwet in verband met lachgas, een woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Wordt een woning op grond van die bepaling gesloten, dan heeft de verhuurder de mogelijkheid om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW.
Tot slot adviseren wij verhuurders om op hun website en in het eerstvolgende bewonersblad huurders te wijzen op de plaatsing (per 1 januari 2023) van lachgas op Lijst II van de Opiumwet en te benadrukken dat de verhuurder de aanwezigheid-, gebruik- en handel van lachgas in en vanuit haar woningen niet accepteert.
Voor eventueel nader advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Sander van Heertum en Wouter Kempe.
[1] Artikel 3 aanhef en onder B Opiumwet.
[2] Artikel 3 aanhef en onder C Opiumwet. De Hoge Raad heeft (o.a.) in 2021 uitgelegd wanneer sprake is van “aanwezig hebben” in ze zin van artikel 3 aanhef en onder C Opiumwet (zie ECLI:NL:HR:2021:1945, r.o. 3.3.2.): “Van “aanwezig hebben” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, en artikel 3, aanhef en onder C, Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het “aanwezig hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren (vgl. HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903) of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen (vgl. HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985).”