Geschillencommissie verplicht op grond van de Warmtewet
Op basis van de Warmtewet dienen verbruikers geschillen die voortvloeien uit de warmtelevering te kunnen voorleggen aan een onafhankelijke geschillencommissie, middels een procedure die snel, transparant, eenvoudig en goedkoop is.
Huurcommissie als geschillencommissie op grond van de Warmtewet?
Bij brief van 24 november 2014 heeft de Directeur-Generaal Energie, Telecom en Mededing van het Ministerie van Economische Zaken in een brief aan de Huurcommissie, de Woonbond en Aedes laten weten van mening te zijn dat ook de procedure bij de Huurcommissie hier onder valt. Volgens deze brief valt de levering van warmte onder “kosten van nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten” (in de zin van art. 7:237 lid 3 BW) en is de Huurcommissie daarmee bevoegd om hierover te oordelen.
Bevoegdheid Huurcommissie leek juist ingeperkt
Dit is verrassend, omdat de Huurcommissie als gevolg van de met ingang van 1 juli 2014 ingevoerde Wet tot wijziging van het boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie juist niet meer bevoegd leek om kennis te nemen van geschillen over de afrekening van warmte ten behoeve van woonruimte.
Hoewel over deze (vermeende) inperking van de bevoegdheid van de Huurcommissie in de toelichting op deze wetswijziging met geen woord werd gerept, leek dit naadloos aan te sluiten op de introductie van de Warmtewet. Immers, de Warmtewet voorziet zowel in bescherming van de afnemers tegen een te hoge prijs, als in de verplichting om een laagdrempelige geschillenregeling in het leven te roepen. Toetsing door de Huurcommissie van de levering van warmte aan huurders op basis van de huurwetgeving leek daarmee niet meer nodig.
Doelredenering en (onvoorziene) gevolgen
De redenering die in de brief van 24 november 2014 wordt toegepast om de levering van warmte alsnog onder het bereik van art. 7:237 lid 3 BW te brengen en daarmee de Huurcommissie bevoegd te verklaren, heeft alle kenmerken van een doelredenering, enkel gericht op het bevoegd verklaren van de Huurcommissie. Niet of nauwelijks wordt stil gestaan bij andere consequenties die deze (doel)redenering heeft.
Verschillende geschillencommissies bevoegd voor verschillende geschillen en verschillende huurders
Het Ministerie stelt wel terecht vast dat de Huurcommissie alleen bevoegd is om kennis te nemen van geschillen omtrent de kosten van levering van warmte en de kosten van bemetering. Dit betekent dat geschillen die betrekking hebben op andere zaken – waarbij onder meer gedacht kan worden aan geschillen omtrent afsluiting en onderbreking van de levering en compensatie – niet aan de Huurcommissie kunnen worden voorgelegd. Daarvoor zou een verhuurder zich dus op basis van art. 3 lid 2 van de Warmtewet alsnog bij een andere onafhankelijke geschillencommissie dienen aan te sluiten.
Dat geldt ook voor het in de praktijk zeer vaak voorkomende geval dat een verhuurder zowel warmte levert aan sociale huurders (met toegang tot de Huurcommissie), als aan geliberaliseerde huurders, en huurders van bedrijfsruimten (die geen toegang hebben tot de Huurcommissie).
Toets prijzen aan zowel Warmtewet als art. 7:259 BW?
Zou de levering van warmte onder het bereik van art. 7:237 lid 3 BW vallen, dan roept dit tevens de vraag op of de Huurcommissie dan ook op basis van art. 7:259 lid 1 BW kan toetsen of de kosten die hiervoor in rekening worden gebracht redelijk zijn. Dat lijkt immers weer op gespannen voet te staan met het feit dat de Warmtewet uitgaat van een maximumprijs, in plaats van een redelijke prijs.
Overlegwet van toepassing?
Ook kan de toepasselijkheid van art. 7:237 BW consequenties hebben voor het antwoord op de vraag of de Overlegwet van toepassing blijft op het beleid dat een verhuurder voert ten aanzien van de levering van warmte en de toepassing van de Warmtewet hierop.
Meer vragen dan antwoorden
Met de brief van 24 november 2014 lijkt het Ministerie uiteindelijk meer vragen op te roepen, dan te beantwoorden. Daarbij is de vraag wat de status is van de brief; uiteindelijk is het immers aan de rechter om de wet uit te leggen, en niet aan de Minister.
Afwachten is nu eerst of de Huurcommissie zich inderdaad bevoegd zal achten om kennis te nemen van geschillen over de Warmtewet. Het lijkt dan vervolgens onvermijdelijk dat uiteindelijk de rechter zich ook een keer over deze vraag buigt. Duidelijkheid over welke instantie nu het meest geschikt is om over geschillen over de Warmtewet te oordelen, lijkt met de brief van 24 november 2014 echter vooralsnog niet dichterbij gekomen.
Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met mr. Marijn Huijbers.